Ontaarde kunst met Jef Lambeaux

Een terugblik op de Brusselse Willemsfonds geschiedenis met Bart D’hondt, wetenschappelijk medewerker bij Liberas.
“Als echt kunstenaar wilde hij vooral de natuur in zijn gewrochten aanschouwelijk stellen. ’t Is te zeggen dat hij Brabo, de Worstelaars, enz. geen redingote of geen broek aantrok, ze in Adam’s kostuum afbeeldde, weshalve zijn werk door sommigen werd beknibbeld. Zekere clericale bladen noemden hem den Michel Angelo van het slijk. Die vergelijking met den grootsten der Italiaanse beeldhouwers was zeker toch een onwillige hulde aan het talent van Lambeaux. Anderen noemden hem de Rubens der Vlaamsche beeldhouwkunst (…) Lambeaux was een overtuigd flamingant, zijn werk was van sterke Vlaamsche factuur.”

Aldus karakteriseerde de liberale krant De Stad Eecloo op 14 juni 1908 het oeuvre van de kort daarvoor overleden beeldhouwer Joseph Marie Thomas, Jef voor de vrienden, Lambeaux. Geboren in Antwerpen in 1852 was Lambeaux na enkele omzwervingen in Brussel geland, waar hij op een verloren moment lid werd van het Willemsfonds. 
Lak aan censuur

Jef Lambeaux was een van die kunstenaars die graag voor de nodige controverse zorgden, graag tegen heilige huisjes aan schopten. Zijn fascinatie voor het menselijk lichaam, voor het spel van naakte huid en spieren, was daar uiteraard niet vreemd aan. Hij liet zich inspireren door de monumentale beeldhouwkunst en schilderkunst uit de oudheid tot de romantiek, maar aan anatomische censuur op welke wijze dan ook had hij een broertje dood. Met De Kus uit 1881 zette hij de toon en daarna volgden onder meer de grote Brabofontein voor Antwerpse stadhuis en Leda en de Zwaan (1887), Dronkenschap (1893), Wellust (1891), de Worstelaars (1896), de Faune Mordu in de tuin van het Luikse Musée La Boverie (1903) en De Godin (of Nimf) van de Bocq aan het gemeentehuis van Sint-Gillis (1900), waar hij jarenlang woonde en een atelier had. Het lot van dit laatste beeld is kenmerkend voor Lambeaux: eenmaal afgewerkt en opgeleverd concludeerde de geschokte opdrachtgever dat het beeld een acuut gevaar voor de goede zeden betekende en het kunstwerk werd verbannen naar de kelders van het gemeentehuis. Pas in 1976, bij de herinrichting van het Maurice Van Meenenplein, kreeg het beeld een plaats in de publieke ruimte. De gemeente Sint-Gillis erkende, met enige vertraging, haar beroemde inwoner met een straatnaam. De mooie laan met tal van geklasseerde herenhuizen tussen het gemeentehuis en de gevangenis van Sint-Gillis draagt zijn naam.

In september 1927 gaf hij een voorzet op de algemene vergadering van de afdeling met een voordracht getiteld ‘Na negen jaar vrede’. In Het Laatste Nieuws verscheen op 20 september een uitgebreid verslag van zijn tussenkomst. Hij waarschuwde voor de wankele vrede en het gevaar van de schijnbare rust en stabiliteit in Europa, over de rol van de Volkenbond en de nood aan een vergaand engagement om Europa veilig te maken. Hoste sprak enerzijds over Belgische onmacht, “Wij hebben ons gedeeltelijk laten meesleuren langs wegen die de onze niet zijn en thans dobberen wij mee met het getij van de algemeene onzekerheid”, anderzijds beklemtoonde hij dat de toekomstige rol van België – en van de Vlamingen – groot zou kunnen zijn indien de kloof tussen Nederlands- en Franstaligen zou worden gedicht en het opkomend fascisme en communisme zouden worden bestreden. Voor de Vlamingen zag hij een belangrijke rol weggelegd: “In België vermogen de Vlamingen oneindig meer dan zulks het geval is, wanneer zij op hun hoede blijven voor alles wat zweemt naar een extremisme, dat slechts van aard is om gezonde krachten te sloopen.”
Twee jaar later, in 1929, besteedde hij op de algemene vergadering aandacht aan de werking van de Volkenbond, maar verder bleef het stil in de afdeling. In 1932 gooiden Hoste en De Veen het over een andere boeg en organiseerden een debat over wapenbeheersing in Europa. Als moderator en keynote spreker konden ze Henri Rolin strikken. Rolin, voormalig secretaris van Volkenbondvoorzitter en prominente Belgische liberaal Paul Hymans, was ondanks zijn jonge leeftijd al een gelauwerd professor internationaal recht aan de ULB en een militante vredesactivist. Opnieuw volgde een uitgebreid verslag in Het Laatste Nieuws. Leuk detail: enkele maanden later wordt Rolin senator voor de BWP of Belgische Werkliedenpartij, het begin van een heel succesvolle loopbaan als Belgisch en Europees politicus.

Foto’s: Menselijke Driften in het Museum Schone Kunsten Gent: links de oude opstelling, rechts de huidige opstelling.

Menselijke driften … in Gent

Dit verhaal over censuur had echter al een eerste hoogtepunt bereikt in 1899 met zijn monumentaal bas-reliëf De Menselijke Driften. Besteld ter verfraaiing van het Brusselse Jubelpark, kreeg hij de mogelijkheid om hiervoor samen te werken met niemand minder dan de jonge Victor Horta, die in het Jubelpark een paviljoen zou optrekken waarin zijn opus magnum maximaal tot zijn recht zou komen. De rest is een voor Brusselaars gekend verhaal. Het paviljoen ging na artistieke meningsverschillen met Horta en een welvoegelijkheidspolemiek met de overheden dicht. Decennia lang kon enkel nog door het sleutelgat een glimp van het beeld worden opgevangen. Voor het verdere verloop van dit boeiend verhaal verwijs ik hier graag naar de bijdrage van Kurt Deswert in Rechtuit uit maart 2007. In juli-augustus 2025 kon het paviljoen dan toch worden bezocht, maar intussen zijn de deuren (tijdelijk?) terug gesloten.

Wie dit kunstwerk toch eens in alle glorie wou bewonderen, moest daarvoor naar het blijkbaar minder preutse Gent. Daar bevindt zich een gipsen afgietsel dat, na een rondreis door Europa, in 1905 definitief aan het Museum voor Schone Kunsten werd geschonken. Oorspronkelijk opgesteld in het atrium van het museum, kreeg het in 1913 ter gelegenheid van de Wereldtentoonstelling, een vaste plaats in een van de nieuwe museumvleugels waar het werk helemaal tot zijn recht kwam als een gewaardeerd onderdeel van de permanente opstelling.

Lambeaux’ laatste groot werk als beeldhouwer was toevallig ook bestemd voor Gent. Het betrof het monument voor graaf Oswald de Kerchove dat voor het Zuidstation kwam te staan en in mei 1908, veertien dagen voor het overlijden van Lambeaux, werd onthuld. En alsof iets moest worden goed gemaakt na de probleemloze expositie in Gent van de Menselijke Driften, deed Lambeaux zijn reputatie terug alle eer aan want hier barste dan wel een zware polemiek uit, dit maal rond de figuur van de godin Flora die in al haar naaktheid hulde bracht aan de graaf.

Foto: “Het Willemsfonds van Brussel aan zijnen Eere-voorzitter Karel Buls, 1886”. Het standbeeld van Jef Lambeaux
is tegenwoordig te bewonderen in de inkomhal van het AMVB (Arduinkaai 28, Brussel).

Willemsfondskoppen

Jef Lambeaux was een van die Vlaamsgezinde en hoogstwaarschijnlijk antiklerikale Brusselaars die ter gelegenheid van het jubeljaar 1882-1883 ter ere van het tienjarig bestaan van de afdeling als nieuw lid werd ingeschreven. Hij schonk een aantal kunstwerken ter opfleuring van het nieuwe lokaal van de afdeling in de Leopoldstraat en vereeuwigde twee Willemsfondsiconen in marmer. Een eerste, in samenwerking met de maatschappij De Veldbloem, was bedoeld als geschenk bij de huldiging van vrouwe Courtmans-Bergmans, een van Vlaanderens eerste grote vrouwelijke romanciers. Een tweede was enige tijd later voor Karel Buls, erevoorzitter van de afdeling wiens inzet voor het officieel onderwijs en het statuut van het Nederlands in de hoofdstad intussen al spreekwoordelijk was. Dit borstbeeld kreeg een plaats in de Koninklijke Vlaamse Schouwburg, een van de grote verwezenlijkingen van Buls in samenspel met Julius Hoste sr., en belandde uiteindelijk in het AMVB, waar Buls nu uitkijkt over de tentoonstellingsruimte.

— Bart Dhondt,
wetenschappelijk medewerker Liberas

Deel dit artikel:

Lees ook deze artikels