
De these dat de resten van de echte Sneeuwwitje, Margaretha von Waldeck, onder de Brusselse Beurs begraven liggen en het nieuwe hierop gebaseerde Suske en Wiske-stripalbum Het Ware Witje bewijzen dat sprookjes in Brussel nog altijd springlevend zijn. Ook in het interbellum kwam het sprookje van Sneeuwwitje tot leven, namelijk in Bloemensneeuw (1939) geschreven door de gemeentesecretaris van Molenbeek, Jef Mennekens (1877-1943). Jef Mennekens, die in zijn jonge jaren ‘boekbewaarder’ van de Willemsfondsbibliotheek was, maakt tijd om iedere week een verteluurtje te houden in een openluchtschool voor Molenbeekse schoolkinderen. Hier zagen zowel zijn bewerkte versies van klassieke verhalen als zelfgeschreven sprookjes het licht. Ondanks hun relatieve onbekendheid, kunnen Mennekens’ sprookjes ook 100 jaar na datum nog steeds jong en oud aanspreken.
De kracht van sprookjes
Sprookjes circuleerden eeuwenlang als mondelinge vertelsels voordat ze worden neergepend in de 19de eeuw, onder andere door de gebroeders Grimm. Doorheen de 19de en 20ste eeuw groeit de waardering voor fantasierijke verhalen, door hun positieve invloed op de vorming van kinderen. Sprookjes leren de jonge lezer over goed en kwaad en bieden de kans om idealen over te brengen aan een jong publiek.
Met zijn oeuvre van 46 sprookjes erkent ook Jef Mennekens deze kracht. In Kinderpoëzie in verband met onderwijs en opvoeding (1924) benadrukt hij dat taal een middel is om gedachten en gevoelens uit te drukken. Hij stelt dat fantasieliteratuur steeds meer waardering krijgt, omdat het op een toegankelijke manier bijdraagt aan de opvoeding van het kind. Dit sluit aan bij zijn engagement voor het Nederlandstalig onderwijs en de Vlaamse cultuur.
Jef Mennekens als Nederlandstalig jeugd- en toneelauteur in Molenbeek
Hoewel hij een uitgebreid oeuvre aan kinderliteratuur nalaat, is Jef Mennekens vooral bekend als sociaal en cultureel betrokken ambtenaar in Molenbeek. Hij is de rechterhand van burgemeester Louis Mettewie, die in een eerder nummer van Kortweg al eens in de spotlight stond. Mennekens zet zich in voor het Nederlandstalig onderwijs in Molenbeek, een gemeente die sterk groeit door industrialisatie.
Naast zijn administratieve taken vindt Mennekens toch tijd om sprookjes aan kinderen te vertellen: ‘Wanneer ik nu gedurende een paar uur de drukte van mijn administratieve arbeid verliet om in de gauwte naar Itterbeek te rijden, vertelde ik met dezelfde liefde als die waarmede ik een gedicht zou hebben geschreven.’ In 1922 wordt er door Molenbeek de Auguste Smets-openluchtschool opgericht in Itterbeek, ten westen van Molenbeek. Op deze plek kunnen zwakke kinderen herstellen, weg van de vervuilde stadslucht. Mennekens begint er verhalen te vertellen, wat zodanig in de smaak valt dat hij besluit om elke week een verteluurtje te organiseren.
De Antwerpse Uitgeverij L. Opdebeek publiceert 42 sprookjes van Mennekens, mede door zijn goede band met vader en zoon Opdebeek. Ze publiceren betaalbare Nederlandstalige kinderliteratuur, geïllustreerd door artiesten zoals Edmond van Offel, Elza van Hagendoren en Nelly Degouy.
Naast het verteluurtje en de publicaties bereiken Mennekens’ sprookjes het publiek via toneelopvoeringen in de KVS. Deze toneelstukken brengen zijn sprookjes naar jong én oud: “Ook weer in dit stuk heb ik er naar gestreefd, levendig tooneel te leveren, dat voor volwassenen zoowel als voor kinderen genietbaar is.” Toneel is dan ook een uiting van zijn cultuurflamingantisme, waarbij er gestreefd wordt naar opvoeding en vorming als motor van de taalontvoogding en het indijken van de verfransing. Dit is een zaak waar Mennekens zich actief voor inzet in Molenbeek, waar de bewoners een toenemende verfransingsdruk voelen.
De stadslucht in Mennekens’ sprookjes
Mennekens verwerkt verschillende herkenbare thema’s uit de arme Molenbeekse arbeidersklasse in zijn sprookjes. In Schoon Slaapsterken moet de held de ‘Stad van Rook en Vuur’ doorkruisen, een verwijzing naar de industriële omgeving waar de arbeidersgezinnen leven. Door de opening van het kanaal Brussel-Charleroi groeit Molenbeek uit tot een belangrijke industriële voorstad, wat armoede, vervuiling en overbevolking met zich mee bracht.
Mennekens richt zijn kritiek niet zozeer op de stad zelf, maar eerder op de gevolgen van industrialisatie. In Klopperdelap op de markt bijvoorbeeld gebruikt de auteur de markt van Molenbeek als achtergrond. Er wordt een ‘pijnappel’ verhandeld die verandert in een verwoestend monster dat allerlei sporen van stedelijke moderniteit, zoals auto’s, straatverlichting en treinen, opeet.
“Fantasieliteratuur krijgt
steeds meer waardering,
omdat het op een toegankelijke manier
bijdraagt aan de opvoeding van het kind.”
Jef Mennekens
Daartegenover staat het idyllische platteland, zoals in Flikketer, waarin het hoofdpersonage rust vindt in de natuur. Dit contrasteert sterk met de drukke en vervuilde stad. Binnen Molenbeek zelf is dit verschil goed zichtbaar: het westen van de gemeente is groener en dunner bevolkt, terwijl het centrum dichtbevolkt en vervuild is.
Sprookjes en het opvoeden van kinderen
Jef Mennekens wordt dagelijks geconfronteerd met de harde realiteit van de Molenbeekse arbeidersklasse, waar kinderverwaarlozing een groot probleem is. In Mennekens’ versie van De zeven raven wenst een vader dat zijn zeven zonen raven worden, omdat hij hen niet kan onderhouden.
Toch geeft Mennekens niet enkel een negatieve connotatie aan armoede. In Annabella kiest het hoofdpersonage ervoor haar zieke moeder te redden in plaats van goud te ontvangen, omdat ze beseft dat geld niet gelukkig maakt. Dit brengt een morele les over aan de jonge lezers en hun ouders.
Geestelijke en lichamelijke kwelling
De psychologische impact van armoede in Molenbeek, gekarakteriseerd door geestelijke ellende, komt sterk naar voren in Mennekens’ sprookjes. In tijden van crisis kampt de gemeente met hoge suïcidecijders. Personages zoals Zwart Smeeken, een duiveltje dat geobsedeerd is met rijkdom, worden verteerd door melancholie en vervullen de rol van antagonist. Zwart Smeekens verlangen om iets te voelen leidt tot de moord op de prinses en uiteindelijk zijn eigen ondergang. Daarnaast toont Mennekens de impact van armoede op de fysieke gezondheid aan. Hij brengt fragiele kinderen tot leven in zijn sprookjes, zoals Van het meisje met de wassen handen, wat nauw aansluit bij de leefwereld van de schoolkinderen in de openluchtschool.
Tot slot
De weg van in de nevelen van de tijd ontstane volksverhalen tot de publicatie van sprookjes is soms lang en grillig. Sprookjes krijgen kleur binnen de tijdscontext waarin ze op schrift gesteld, verteld en uitgebeeld worden. Ook Mennekens’ versies van de klassiekers zoals Doornroosje, waarin de volkse schelmenfiguur Pierlala zijn opwachting maakt in de toneelversie, en eigen verzinsels, zoals Van het meisje met de wassen handen, zijn niet alleen cultuur-historisch relevant, maar dragen ook een rijke sociaalhistorische waarde. Ze geven ons een inkijk in de moeilijke leefomstandigheden van de arbeidersklasse in Molenbeek.
— Romi Feyants, stagiaire bij Liberas

