De Brusselse voetbaljaren van René Coppens

Dit fragment komt uit het boek “Van Vlaams dorp tot wereldstad, de wonderjaren van René Coppens in Ganshoren en omstreken”, opgetekend door Johan Basiliades en Mennekens en uitgegeven door het Willemsfonds in 2014. Wil je dit boek graag bestellen (gratis), stuur dan een mailtje naar hans@willemsfondsbrussel.be

Crossing Ganshoren

Ik herinner me dat ik op een dag enthousiast op kantoor toekwam. De avond voordien ontplofte het Astridpark in Anderlecht quasi letterlijk van vreugde met de 4-0 overwinning van Sporting Anderlecht tegen het Baskische Bilbao in de 16de finale van de Europa League. Ik was één van de 26.000 aanwezigen en genoot de dag nadien nog na. René Coppens, de echte voetbalkenner van onze fractie, in het Brussels parlement, reageerde koeltjes: “Mooi zo, mooie match, Anderlecht gaat nog eens een rondje verder.”

Het voetbalhart van René Coppens heeft nooit echt voor paars-wit geklopt. Als voetballiefhebber kon hij uiteraard de 4-0 wel appreciëren. Maar toch. “Vandaag zijn de paars-witte supporters dolenthousiast als ze dit stadium van de Europabeker bereiken, 30 jaar terug werd de trainer op straat gezet als ze dit stadium niet bereikten”, glimlacht René.

René’s kleuren zijn groen-wit, van Crossing Schaarbeek. Blauw-wit toen het nog Crossing Ganshoren was. “Crossing is één van die vergeten Brusselse clubs. Vandaag denken we bij Brusselse clubs aan Sporting Anderlecht, Union St-Gillis, FC Brussels, opnieuw RWDM ondertussen en eventueel White Star. Het was ooit anders”, vertelt René. Hij neemt een blaadje papier en begint alle Brusselse clubs met faam op te lijsten. “Allemaal clubs die in eerste divisie hebben gespeeld: Daring, Racing Brussel uit Watermaal-Bosvoorde aan de Drie Linden, het oude White Star uit Woluwe. White Star en Racing fusioneerden tot Racing White. En deze fusieclub fusioneerde op zijn beurt met Daring om het Molenbeekse RWDM te worden, kampioen in 1975. Er was Crossing natuurlijk, er was het chique Léopold uit Ukkel en ook nog Uccle Sport en La Forestoise. Later kwam daar ook nog Racing Jette bij…”.

Van alle Brusselse ploegen is Crossing diegene die ooit de meeste emoties bij René Coppens kon opwekken. Het Crossingstadion in Schaarbeek raakte na het vertrek van de ploeg uit Brussel in verval. De groen-witte mozaïek boven de ingang van de hoofdtribune bleef het straatbeeld domineren tot de recente restauratie in 2012.

Voetbal leefde wel in de jaren ’50 en ’60 in Brussel. “Misschien zelfs meer dan nu. De mensen volgden vooral hun lokale club”, meent René Coppens. “Ik ging vaak naar de match kijken. Hooliganisme was er niet. Maar vergis je niet, de supporters waren daarom geen doetjes. Ik herinner me dat als onze ploeg, het blauw-witte Crossing Ganshoren, naar La Louvière moest, in de mijnstreek, het bezoekende elftal eerst door een hek moest langs de Henegouwse supporters heen en dat de spelers door rochelende supporters bespuwd werden. Dit zou vandaag dan weer ondenkbaar zijn. Ook het comfort was een stukje minder. In de staantribune namen we twee bakstenen mee om er bij regenweer op te kunnen staan om niet door de modder te zakken.”

Crossing Schaarbeek

“Mijn Club was Crossing Ganshoren, opgericht in 1913. Crossing kreeg stamnummer 55 en behoorde dus tot de pioniers van het Belgisch voetbal. Dat is vijf jaar na RSC Anderlecht. Eind jaren ’50 verhuisde de club naar Molenbeek. Door de aanleg van de Wereldtentoonstellingslaan in ’58 had het stadion plaats moeten ruimen voor de oprukkende wagen. Ik bleef mijn club als trouwe supporter volgen, ook onder zijn nieuwe naam Crossing Molenbeek. In die jaren promoveerde de club van vierde naar tweede klasse. Crossing Molenbeek stond op het punt naar eerste te gaan toen het fusioneerde met RSC Schaarbeek en onder de naam Crossing Schaarbeek aan het Josaphatpark ging spelen in eerste klasse eind jaren ‘60. Ze speelden in het jarenlang vervallen en nu recent afgebroken en opnieuw opgebouwde Crossingstadion aan het Josaphatpark. Het was een mooi en eigenlijk indrukwekkend stadion begin jaren ‘70. Van toen af aan speelden ze in groen-wit. Het was toen een topclub, in mijn ogen en herinneringen althans.

Ik herinner me dat ik in 1970 ben gaan kijken naar de clash tegen Anderlecht. De oorspronkelijke Ganshorense supporters van Crossing zaten traditioneel nog samen in de bocht. Er waren in totaal 17.000 toeschouwers. Crossing speelde met de Belgische international Albert Sulon, met Paul Vandenbergh, bijgenaamd ‘den Bleke artiest’ en met de Tsjechische international Josef Masopust. Hij was één van de eerste Oostblokspelers die in het Westen mocht komen spelen tijdens de Koude Oorlog. Hij werd Europees voetballer van het jaar begin jaren ’60 en speelde een WK-finale. Het zal verbazen, maar als Crossingsupporter herinner ik me minder wie er voor Anderlecht effectief meespeelde. Wellicht Paul Van Himst en Jan Mulder.”

Crossing Schaarbeek in eerste klasse in 1969. Met Degreef, Sulon, De Condé, Mallants, Lismont, Smolders (boven, v.l.n.r.) en Louzani, Schrauwen, Bene, Van den Berg en Masopust (onder). Foto uit het boek Aftrap in Brussel van Kurt Deswert

Met 17.000 in het Crossingstadion: Crossing Schaarbeek speelde die dag met de Belgische international Albert Sulon, met Paul Vandenbergh, bijgenaamd ‘den Bleke artiest’ en met de Tsjechische international Josef Masopust.

“Met Crossing ging het vervolgens bergaf. De afstand van het stadion, de fusie en de slechte resultaten hebben me vervreemd van de ploeg. Het stamnummer 55 werd overgenomen door een ploeg uit Vlaams-Brabant in de jaren ’80 en is zo definitief uit Brussel verdwenen. Ik denk dat het toen Crossing Elewijt werd.” Sinds 2013 speelt er opnieuw een Crossing Schaarbeek in het Crossingstadion aan het Josaphatpark. Maar zonder het oorspronkelijk stamnummer. Het Schaarbeekse RUSAS (Royal Union Sportive Albert Schaerbeek), dat aan de Ernest Cambierlaan speelde, verhuisde en fusioneerde met Crossing Evere en heet nu Crossing Schaarbeek-Evere, met een knipoog naar Brusselse voetballiefhebbers en nostalgici.

Polle Gazon

Paul Van Himst herinnert René Coppens zich heel goed om een andere reden. Na de lagere school aan de gemeenteschool in de Brouckèrelaan in Ganshoren ging René naar het Atheneum van Koekelberg. Hij was een goede student, maar ook een technisch zeer begaafde voetballer. Zijn voetbalkennis is praktijkkennis en geen cafékennis, bij wijze van spreken. In die jaren is het dat hij tegen Paul van Himst heeft gespeeld…

“Ooit speelden we met de kadetten van Ganshoren tegen Anderlecht op verplaatsing. Onze bus viel in panne en we moesten te voet van vóór de Prince de Liège naar het stadion. Al gauw enkele kilometers stappen en lopen om op tijd te zijn. In die tijd bestond er geen opwarming. Men was daar nog niet echt mee bezig, zeker niet bij de jongeren. Door die autopech kwamen wij opgewarmd en in volle vorm, vol adrenaline op het veld. We wonnen met 3-4 tegen de kadetten van RSCA. Na een half uur was het al 0-3 door onze blitzstart. Voor de meeste mensen was dat allemaal bijzaak die namiddag. Het meest opmerkelijke was de aanwezigheid van 200 supporters die naar een jongetje van RSC Anderlecht kwamen kijken: Pol Van Himst. Toen al een ster. Hij maakte de drie paarswitte doelpunten. Ik mag zeggen dat ik tegen Van Himst gespeeld heb”, zegt René trots. Bovendien maakte René de winning goal.

De Kaatssport

“Ganshoren is een echte sportgemeente. Toen ik kind was, tierde de kaatssport en het wielrennen er welig. De zomers waren heerlijk. We kaatsten, fietsten en voetbalden.” Toch was voetbal de eerste sport van René. Zelf speelde René bij Crossing Ganshoren. Ook vandaag nog volgt hij wekelijks zijn club. Op een bepaald ogenblik had Ganshoren geen voetbalclub meer en werd aan een huurder van René’s vader, Oscar De Coster, gevraagd het nieuwe FC Ganshoren te leiden. Hij aanvaardde, maar op één voorwaarde: FC Ganshoren moest in groen-zwart spelen, de kleuren van de club waar hij, als ingeweken Bruggeling, voor supporterde, namelijk Cercle Brugge. “Zo komt het dat FC Ganshoren in groen-zwart speelt. Ik doe niets liever dan in het weekend achter het kerkhof naar FC gaan kijken. Ik kom dan oude en nieuwe bekenden tegen en er bestaat geen betere manier om te peilen naar wat er in de gemeente leeft.”

Van de herfst tot de lente werd er gevoetbald. Maar René’s herinneringen aan de zomers gaan over kaatsen en wielrennen. Heel wat voetballers verdienden een centje bij in de zomer met het kaatsspel. Het is vandaag zo goed als verdwenen. Tot in de jaren ’60 was het bijzonder populair, zeker in Wallonië -la balle pelote- maar ook in Brussel en Vlaanderen.

“Ganshoren had een goede kaatsploeg. De voorzitter was Meeus, de schooldirecteur. Ganshoren speelde zelfs Belgisch kampioen in de naoorlogse jaren totdat door de aanleg van de Wereldtentoonstellingslaan in ’58 ook het kaatsveld plaats moest ruimen. Trait d’Union uit Helmet in Schaarbeek nam dan voor enkele jaren de rol van Ganshoren over binnen Brussel, tot halverwege de jaren ’60 de kaatssport definitief verdween. Kaatsen was een oorlogssport. Het kostte tenslotte niets om het te organiseren en had aan populariteit gewonnen tijdens de oorlog.”

De kaatssport was populair in Ganshoren. De ploeg OLB Ganshoren: Rie Meert, de legendarische doelman van Sporting Anderlecht en de nationale ploeg, Nest D’Haese, Mille Rooms, de doelman van Daring, Jean Bogaerts, beter bekend als “Lange Jan” en Jules Friat, doelman van Cercle Halle.

Bijverdienste voor voetballers

“Samen met mijn vriend Willy Roggemans ging ik de ‘chassen’ zetten. Willy was mijn straatkameraad. Zeker geen modelleerling. Hij is wel de beste voetballer geworden die Ganshoren gekend heeft. Volgens mij althans. We trokken met krijtjes streepjes op het plein, ‘les chasses’, daar waar de bal had gekaatst. De spelers betaalden ons. Meestal één frank per speler. Dat was goed verdiend. Willy en ik gingen dan met dat geld na de match drie bollen ijs eten, bij de concurrentie. Thuis kon ik gratis ijs hebben uit de bakkerij, maar het smaakte op de een of andere manier beter om met mijn eigen centen zelf ijs te gaan kopen.”

“De beste kaatsspelers waren vaak de keepers uit het voetbal. Voetballers konden toen nog niet leven van het sjotten. Mille Rooms bijvoorbeeld, één van onze beste kaatsers, was eerst en vooral de doelman van Daring Molenbeek. Hij was er de voorganger van Raymond Goethals in de goal. Hij was ook caféhouder in Ganshoren. Of neem Rie Meert, kaatser bij Ganshoren en doelman bij Anderlecht. Jean Bogaerts, bekend als ‘Lange Jan’, was dan weer een veelbelovende jonge bokser geweest. Hij was de beste kaatser van België, die zowel links als rechts kon overleveren.”

De lokale coureurs

“De zomer was ook het wielerseizoen in de gemeente. Tot in de jaren ’70 had Ganshoren met Sinksenkermis een eigen koers waar alle grote Belgische en buitenlandse ploegen aan deelnamen. Het was de Omloop van West-Brabant met start en aankomst in de gemeente. De aankomst was in de Kerkstraat. Ik weet dat ik reeds gemeenteraadslid was toen de koers werd afgeschaft. Ik vond dit een moeilijk afscheid. De politie zag het niet meer zitten om deze koers in de steeds dichter bebouwde en drukkere stad mee te organiseren.”

“De gemeente had net als elk dorp ook haar eigen vedetten en supportersclubs. In Ganshoren hadden we enerzijds Georges Mortiers, een spurter ‘pur sang’ die zich uren uit de wind kon laten meedrijven en dan op een diefje afwerken. Hij won bij de liefhebbers koers na koers. Het was een loodgieter. Hij had zijn eigen supportersclub, ‘de moedige spurters’ op het Gezelleplein. Maar hij was alles behalve moedig als wielrenner. Eigenlijk werd hij door de lokale bevolking gesponsord om te koersen. Hij waagde het heel even als profrenner, maar zonder veel succes. Thuis waren we supporter van Mortiers. Zijn concurrent in de gemeente was Mille Daems. Een Franstalige renner die een palmares heeft gereden om U tegen te zeggen: Ronde van Lombardije, Milaan San Remo. Als amateur reed hij bij Cureghem Sportif. Als prof verhuisde hij naar grote Italiaanse ploegen. Een grote renner, maar in Ganshoren heeft hij nooit de passies kunnen losweken die Mortiers wist te beroeren. Sport gaat al bij al over emoties.”

Emile “Mille” Daems

Sporters spreken “sports”

Politiek gaat ook bij momenten over emoties. Bijvoorbeeld wanneer de politiek het heeft over sport. Midden jaren 2000 probeerden eerst Bert Anciaux (SP.a) en Pascal Smet (SP.a) om Brusselse voetbalclubs, voornamelijk voor hun jeugdwerking te doen kiezen voor de Vlaamse of Franstalige gemeenschap. Enkele jaren later deed André Antoine (cdH) vanuit de Franse Gemeenschap hetzelfde. Hun doel: met een pak subsidies Brusselse sportverenigingen kamp doen kiezen. “Neem mijn geld en spreek mijn taal” heet dat, meent Coppens. “Het probleem met sport is net dat het bij uitstek een leefwereld is die zich niet zo makkelijk langs een taalbarrière laat opdelen. God weet dat ik Vlaamsgezind ben, maar ik ben ook en vooral een echte Brusselaar. Als ik op zondag naar FC Ganshoren ga kijken zie ik daar op en rond het veld Brusselaars die ongeacht de taal over voetbal bezig zijn. De basketbalsport en vele andere sporten werden al op deze wijze gesplitst, met zeer negatieve gevolgen voor de Brusselse clubs. De besturen van de meeste clubs willen, of beter nog, kunnen niet kiezen tussen de ene of de andere taalrol.”

René dacht dat de koorts rond het splitsen wat voorbij was en het Brussels pragmatisme de bovenhand had genomen. Maar dat was zonder de Vlaamse regering gerekend. Onder druk van het nationalistische N-VA, die hoe dan ook weinig terreinkennis over Brussel heeft, begon de Vlaamse regering (SP.a, CD&V en N-VA) via belangenconflicten en beroepen het Brussels Gewest het recht te ontzeggen om te investeren in Brusselse sportinfrastructuur. Zelf investeren ze onvoldoende in sport in Brussel, maar toch willen ze niet dat het Brussels Gewest dat zelf doet. Niet fraai.  “Daarom hebben we vanuit Open Vld tijdens de laatste staatshervorming onderhandeld dat ook het Brussels Gewest bevoegd zou worden voor sport in Brussel. Ik hoop dat die bevoegdheid vlug in werking treedt, want de houding van de Vlaamse regering heeft niets meer met steun aan de Nederlandstaligen in Brussel te maken, het is gewoon Brusselaars pesten geworden, ook Nederlandstalige Brusselaars zoals ik.”

Sport is in de leefwereld van René Coppens, sinds zijn jeugdjaren, als straatvoetballer, datgene wat Brusselaars met elkaar verbindt, ongeacht taal en afkomst.  En wat voor sport geldt, geldt eigenlijk ook voor cultuur. “De Vlaamse Gemeenschap moet blijven investeren in cultuur en culturele huizen in Brussel. Brussel is voor de Vlaamse Gemeenschap en de Nederlandse taal een venster op de wereld. Maar het moet ook mogelijk zijn om vanuit Brussel culturele projecten over taalgrenzen heen te steunen, wat vandaag amper kan. Dat is een aberratie geworden.” Dit vat René Coppens mooi samen: assertief opkomen voor zijn taal in de hoofdstad, maar ook met pragmatisme én kennis van de Brusselse realiteit. En vooral met openheid naar anderen. Bruggen slaan dus.