Metten – Louise Glück

Metten

Vergeef me als ik zeg dat ik je liefheb: de machtigen
worden altijd voorgelogen omdat de zwakken altijd
door angst gedreven worden. Ik kan niet liefhebben
wat ik niet bevatten kan, en jij onthult
feitelijk niets: lijk je op de meidoorn,
altijd hetzelfde op dezelfde plek,
of ben je meer het vingerhoedskruid, onvoorspelbaar, eerst
een roze aar die opkomt op de glooiing achter de madeliefjes,
en het volgende jaar paars in het rozenperk? Je moet toch begrijpen
dat wij er niets mee kunnen, deze stilte die opwekt tot geloven
dat jij alles zijn moet, vingerhoedskruid en meidoorn,
de kwetsbare roos en het taaie madeliefje – wij kunnen slechts denken
dat jij onmogelijk zou kunnen bestaan. Is dit
wat je wilt dat wij denken, verklaart dit
de stilte van de ochtend,
de krekels die hun vleugels nog niet langs elkaar wrijven, de katten
die niet vechten in de tuin?

In oktober overleed Louise Glück, op 80-jarige leeftijd. De Amerikaanse dichteres won 3 jaar geleden de Nobelprijs voor literatuur.

Glück werd geboren in New York in 1943 in een gezin met Russisch- en Hongaars-joodse roots. Ze groeide op in Long Island. Haar vader wou aanvankelijk schrijver worden, maar ging in het zakenleven. Hij projecteerde zijn ambitie op zijn dochter. Glück kreeg van jongs af aan een brede literaire opvoeding voorgeschoteld, die later in haar werk tot vrucht zou komen.

Glücks werk is autobiografisch, maar met een twist. In haar poëzie spreekt vaak een uitgesproken ik-stem, die ook refereert naar de moeilijkheden uit haar eigen leven -er waren een aantal gebroken relaties. De dichteres kampte ook met anorexia- maar die doorgaans vertrekt vanuit een ander vertelperspectief. In de bundel ‘The White Iris’ (1992), waarvoor ze de Pulitzer Prijs ontving en waaruit Metten komt (Matins in het origineel), horen we maar liefst drie verschillende stemmen. De bundel speelt zich af in een tuin. We horen de stem van de bloemen die tot de tuinierster-dichter spreken, de tuinierster-dichter zelf en een goddelijke figuur. Voor Glück was de setting van haar bundel belangrijk. Immers, waar leert een mens meer over de cyclus van dood en leven en alle andere belangrijke zaken daartussenin?

Wie ‘Metten’ leest, ontdekt daar ongetwijfeld een echo (pun intended) in van Ovidius’ Metamorfosen. Glück was doordrenkt van de Griekse mythologie. In wezen stelt ze in dit gedicht haar eigen, met psychoanalyse beladen mythe voor. De tuinierster-dichter bidt in Metten. Ze kan een aantal zaken maar moeilijk vatten; de veranderlijkheid en het onuitgesprokene van de liefde (of van het goddelijke zo u wil 1) en de vreemde manier waarop ze daar toch aan gebonden is geraakt. De hele bundel is een laveren doorheen de tuin en een oefening in langzame verbinding.

Glücks poëzie wordt regelmatig beschreven als duister, omwille van de thema’s die erin op worden geroepen. Maar ze is ook erg direct, niet intellectualistisch en daardoor makkelijk toegankelijk.

1 – De poëzie is er voor wie haar wil gebruiken of interpreteren. Je kan dit gedicht interpreteren als een religieuze vraag die dicht tegen de mystiek à la Hadewijch aanhangt of, voor minder- of niet-gelovigen, als een vraag die eerder over de menselijke natuur gaat. In al onze menselijke beperkingen hebben we per slot van rekening maar weinig dat ons als mens onszelf doet overstijgen. Behalve liefde en vriendschap.

Kurt Deswert